De zeven manieren hoe God werkt in een mens
van Beatrijs van Nazareth
Beatrijs onderzoekt de Minne. Hoe werkt de liefde tussen God en haarzelf? Ze is abdis in een vrouwenklooster. Aan de nieuw ingetreden zusters wil ze aanwijzingen geven op welke manieren Gods liefde in een mens werkt. Ze telt er zeven. Dat zijn geen opeenvolgende fases of traptreden, maar facetten van een en dezelfde goddelijke liefdeskracht. Soms ligt het accent hier, dan weer daar, als bloemblaadjes die zich ontvouwen. Maar het belangrijkste van alles vertelt ze gelijk aan het begin van haar traktaat: God doet het allemaal zelf. ‘Er bestaan zeven manieren van Godsliefde; het Allerhoogste is hun oorsprong en hun werking is terugkeer daarheen’ . Geestelijke groei is geen vooruitgang maar terugkeer naar wie we eigenlijk vanaf het begin al waren: beeld van de Allerhoogste zelf.
Beatrijs werd in 1200 geboren in Tienen, in de buurt van Leuven. Al heel jong wil ze het klooster in en doet dit als ze vijftien is. Van 1237 tot haar overlijden in 1268 is ze priorin van de Cisterciënzerinnen-abdij van Nazareth. Haar boekje over de zeven manieren van Minne schreef ze waarschijnlijk voor haar novices. De tekst van haar tractaat kun je HIER lezen.
De toon wordt gelijk aan het begin gezet: wil je vooruitkomen in het geloof, dan vraagt dat overgave aan wat er van God uit aan je gebeurt. Het verlangen naar God is niet iets dat van onszelf is, maar van God. God hongert naar ons – en dat is de trekkracht die ons doet verlangen. ‘De eerste manier is een begeerte die werkzaam uit Minne voortkomt, en moet lang in het hart heersen eer zij al de tegenstand kan verwinnen’.
Je bent wakker geworden en beseft dat jouw liefhebben niet lijkt op de liefde die je van God uit tegemoet komt. ‘Deze ziel onderzoekt dikwijls wat zij is en wat ze zou moeten zijn, wat zij heeft en wat haar nog ontbreekt.’ Die drang komt niet uit angst of zelfveroordeling voort, maar uit liefdesverlangen. Eventjes dringt het besef door dat je meer kunt zijn dan je nu bent: beelddrager van God. Dan zul je werkelijk jezelf zijn zoals je in aanleg bent geschapen. Dat roept verlangen op - de eerste manier waarop de Godsliefde werkt in de mens.
Veel van het verlangen naar God heeft met eigenbelang te maken. Zegen, voorspoed, gezondheid, de hemel – wie verlangt naar God omwille van God zelf? Liefde is geen liefde als je er iets voor terug moet krijgen: dan is het ruilhandel. Maar nu, in de tweede manier, krijgt je dat door. Er ontstaat een hunkering om net zo mateloos vrijgevig als God lief te hebben ‘zonder enig waarom en zonder enig loon van genade of glorie’. Om zomaar, zonder belang, vanuit Minne te leven. Als er lijden te verduren is omwille van God, des te beter. Dan wordt gelijk duidelijk of het je echt om de Allerhoogste zelf gaat.
De derde manier waarop God aan de ziel werkt gaat met behoorlijk wat pijn gepaard. De zelfkennis groeit. Het dringt tot je door: je liefde schiet tekort. De oneindige Minne van God vraagt even zo mateloze wederliefde. Maar dat zal een beperkt mens nooit kunnen. Dat besef is een bron van pijn en wanhoop. Hoe kan iemand ooit werkelijk van God houden? Minne zelf zal dat moeten bewerken. ‘In deze pijn moet zij blijven tot het moment dat onze heer haar troost en plaatst in een andere manier van Minne en begeerte en in nog inniger kennis van hem. Dan kan zij werken naar wat haar gegeven wordt’. Wederkerige Minne is een geschenk van God dat gegeven moet worden. Dat vraagt volledige ontvankelijkheid. Werkelijk liefhebben op de manier van God hangt niet van onze eigen inspanningen af.
De vierde en vijfde manier waarop de Godsliefde werkt, hangen nauw samen. God is soms te dichtbij om te kunnen dragen en dan weer afgrondelijk ver weg. Die afwisseling slaat alles uit handen wat je nog probeert te bereiken. Soms wordt de ziel overweldigd door Minne. Maar dat zo verlangde ogenblik van eenwording is bijna niet uit te houden. ‘Zozeer wordt zij door Minne verwonnen, dat zij zichzelf ternauwernood kan dragen en vaak de macht over haar ledematen en haar haar zinnen verliest’, noteert Beatrijs. Misschien herken je het wel, een moment dat je overvallen werd door de schoonheid van de natuur, of een medemens, muziek of kunst. Alsof je breekt aan de schoonheid ervan. Zo is de vereniging met Minne. Het is te mooi, te onbevattelijk, te oneindig, veel te veel voor de menselijke maat. En als dit voorbij gaat, lijkt het gevoel van afwezigheid ook onverdraaglijk. Dit alles veroorzaakt een innerlijke orkaan van Minne, de vijfde manier hoe God werkt in de mens.
De Godsliefde komt stormachtig tot leven alsof ’zij het hart met geweld zal breken, het buiten zichzelf zal trekken in de oefening van Minne en in de genieting van Minne’. De Godsliefde neemt het over. Dan weer word je naar buiten gedreven in daden van liefde, dan weer innerlijk ingetrokken, in ‘de zoete omhelzing van Minne’. Je eigen inspanningen houden op en overgave aan de stormkracht van Minne wordt gevraagd. Hoe je zelf je leven, liefde en geloof ordende, valt uit elkaar. Een storm van begeerte neemt het over. In het middeleeuws Nederlands ook wel: orewoet, of oerwoede genoemd. Het gaat met zoveel ‘gedruis en grote zaligheid’ tekeer, schrijft Beatrijs, dat lichaam en geest dit liefdesgeweld soms niet meer kunnen dragen.
Ze beschrijft een scala aan psychosomatische reacties. Haar biograaf omschrijft het als ‘waanzin door gepassioneerde bezetenheid’ . Iets waar ze tegenwoordig waarschijnlijk voor opgenomen zou worden, maar toen gelukkig herkend werd als gevolg van de mateloze Godsliefde die een mens rechtstreeks aanraakt. Meestal wordt de liefde van God via bemiddeling beleefd. De natuur, een muziekstuk, een tekst, de liefde van een mens kunnen tekenen van de Godsliefde voor ons zijn. Maar in de traditie van de kerk komen ook ervaringsverhalen voor, zoals deze van Beatrijs, die vertellen over onbemiddelde aanraking door God: rechtstreeks. Er zit niets tussen. Dat doorbreekt alle eigen patronen van omgaan met God, met jezelf en het leven. Het gaat om een omslag die niet op eigen kracht bewerkt kan worden. Je wordt uit je eigenmachtigheid gezet en dat is schokkend en verwarrend – maar ook bevrijdend. Van nu af wordt het hele leven vanuit het perspectief van de Minne zelf gezien en geleefd. Beatrijs concludeert: ‘wat haar de diepste wonden slaat, dat maakt haar het meest gezond’.
Eenheid staat centraal in de zesde manier hoe de Godsliefde werkzaam is in de mens. Het eigen liefdesverlangen is Gods verlangen geworden. Dat was het altijd al, maar nu voelt het ook zo aan. De Utrechtse kluizenares Suster Bertken zal dit later ook zo beschrijven. Wat God wil, is wat de ziel wil. De ziel is echt ‘bruid’ geworden en voelt zich zo vrij als een vis in het water of een vogel in de lucht, zegt Beatrijs. De liefde is nu spontaan, als vanzelf, zonder eigen inspanning. ‘Zo is het met deze ziel: zij is Minne en Minne heerst machtig in haar.’ Ze is werkelijk beelddrager geworden.
Dit klinkt als een happy end, maar zo is het niet. Beatrijs waarschuwt dat je niet zonder veel inspanningen en volharding in deze ‘wijdte van Minne’ terecht komt. Het vraagt aandacht voor de kleinste details van je leven, en een vastbeslotenheid om alles te onderwerpen aan de Godsliefde. ‘Ze mogen zich niet sparen in grote inspanning, in veel moeite, in het verduren van ongemak en het lijden van smaad.’ Alleen zo kan de Minne het uiteindelijk helemaal van je overnemen en alles licht maken. Dan leef je ‘als een engel’, met het oog op God gericht. Maar: zolang we nog mens zijn, zal een doodsverlangen deel uitmaken van ons bestaan. Dat legt Beatrijs uit in de laatste manier waarop God in ons werkt.
‘Bovendien heeft de zalige ziel een zevende manier van hogere Minne die haar innerlijk niet weinig werk geeft’. We zijn er nog niet. Er blijft altijd een zekere pijn over. God is eeuwig maar een mens is tijdelijk. Als je je zo vrijuit in de oneindige ruimte van Minne beweegt, wil je daarin helemaal opgaan. Maar het lichaam staat in de weg. De eenwording kan pas compleet zijn als ook het lichaam volkomen is afgestemd op deze Minne. Daarvoor is een geestelijk lichaam nodig, een opstandingslichaam, zoals de bijbel dat noemt. Die eenheidservaring vergroot daarom alleen maar dit stervensverlangen. De eeuwigheid trekt je uit de tijd, maar je lijf is aards en tijdsgebonden. Dit veroorzaakt een grote en blijvende spanning.
‘Aldus is zij geestelijk boven de tijd uit geklommen in de eeuwigheid en is zij verhoogd boven de gaven van Minne in de eeuwigheid van Minne die zonder tijd is’. De Drie-Ene God zelf is nu ‘haar liefste rust en haar genoeglijkste woning’. Maar precies daarom is het aardse leven voor haar een grote ballingschap. ‘Daarom is haar hunkering groot en haar begeerte sterk uit deze ballingschap verlost te zijn en van dit lichaam ontbonden te zijn’. Hier kan zij nooit voor getroost worden, want elke troost vergroot alleen maar haar liefdesverlangen. Ook Paulus kent dit als hij schrijft in zijn brief aan de Filippenzen (1:21): ‘Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’.
De Vita, de levensbeschrijving van Beatrijs, vertelt dat zij na deze aanblik van de heilige Drie-eenheid begreep dat haar liefdesvermogen op haar medemens gericht moest worden. Wereldwijd beminnen vloeit als vanzelf voort uit de Godsliefde. ‘Nadat ze aanvaard had dat de dienst van de liefde haar van Godswege was opgedragen, kwam het haar plots op wonderlijke wijze voor dat haar hart over heel de omvang van de wereld uitgestrekt en uitgespreid werd: het nam de hele mensheid in zich op als in een zeer breed net. Daarbij ontdekte ze niets minder dan de ware dimensie van de liefde.’
Voor Beatrijs is dit aardse liefdesleven met God een oefening voor de eeuwigheid: Ze concludeert: ‘Al wie hem geoefend heeft in de tijd van de genade zal hem genieten in eeuwige glorie, waar men niets anders zal plegen dan loven en Minnen. Daar moge God ons spoedig toe brengen. Amen.’
Hoezeer heeft God mij bemind, Beatrijs van Nazareth, vertaling van de Latijnse Vita door Dr. Herman W.J. Vekeman, Kok Kampen 1993, blz.153. Het tractaat ‘De Zeven manieren’ is in deze Vita opgenomen. Jos Huls vertaalt deze zin zo: ‘Zeven manieren van Minne zijn er die uit het hoogste voortkomen en naar het opperste terugkeren’,
De zeven manieren van Minne, Beatrijs van Nazareth, ingeleid en vertaald door Jos Huls, ten Have, 2002. De verdere citaten van Beatrijs uit deze uitgave. Deze is gebaseerd op de oorspronkelijk in het Diets geschreven handschrift.